en de fr es

Home Alfabet Categorieën Link aanmelden Link wijzigen Adverteren Login Contact

Belgische revolutie

De Belgische Revolutie of omwenteling van 1830 is in de geschiedenis van België een burgerlijke revolutie in 1830 tegen de Nederlandse koning Willem de eerste die tot de onafhankelijkheid van België heeft geleid. De Belgische Revolutie was geïnspireerd door de ideeën van de Verlichting. De drang naar individuele vrijheid en parlementaire democratie en het verlangen naar onafhankelijkheid van de Hollanders waren uitingen van een sterk opkomend liberalisme en nationalisme. Op het Congres van Wenen (september 1814 - juni 1815)werd besloten om de Zuidelijke Nederlanden bij de Verenigde provincies te voegen en zo een bufferstaat te vormen tussen Frankrijk en de Duitse Bond. Op 16 maart 1815 stelde Willem de eerste zichzelf aan tot koning van dit Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Het koninkrijk was geen solide staat en beide landsdelen hadden maar weinig gemeenschappelijk. De culturele verschillen tussen het Noorden en het Zuiden waren steeds groter geworden sinds de scheiding in de zestiende eeuw . Niet alleen de geloofsverschillen tussen het katholieke Zuiden en het protestantse Noorden waren een probleem, maar ook de taal. In Vlaanderen, het Nederlands sprekende deel van het latere België, werd de gehele industrie gedomineerd door de Franstalige burgerij, die vreesde dat Nederlands het Frans zou verdringen. In Wallonië was deze vrees nog groter. De Verenigde Provincies en de Zuidelijke Nederlanden werden in 1815 samengevoegd tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder Koning Willem I. De rode lijn markeert de Belgisch-Nederlandse grens van 1831 Toch zouden de positieve aspecten van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden het niet halen. Een aantal (deels vermeende) wantoestanden zouden er immers toe leiden dat de katholieke en liberale opinie zich tegen het beleid van Willem I zou keren.De wortels van de Belgische Revolutie lagen niet alleen in de politieke eisen van de burgerij, van wie de welvaart met de dag toenam en de economische politiek van Willem de eerste steunde. Daarentegen ging het de lagere klassen het minder voor de wind. Vele arbeiders waren werkloos. De Belgische Revolutie was dus evenzeer een sociale opstand, die, toen hij nog moeilijk was in te tomen, door de burgerij werd gekanaliseerd om haar doelstellingen te realiseren. In 1830 mislukte de oogst en de bevoorrading kwam in het gedrang. Toen in juli 1830 in Parijs een revolutie uitbrak sloeg de onrust over op de lagere klassen in België. Na de opvoering van een opera "De Stomme van Portici" op 25 augustus 1830 onstonden er proletarische onlusten in Brussel. De Brusselse burgerij wilde zich hiertegen verdedigen en richtte een burgerwacht op. De leiders van die militie vroegen op 1 september aan prins Willem van Oranje, zoon en opvolger van Willem I, die in Vilvoorde was gelegerd, om bij zijn vader te bemiddelen over een administratieve scheiding tussen Noord en Zuid. Willem I voelde zich gechanteerd en weigerde toe te geven. De onlusten namen uitbreiding en van overal in België stroomden vrijwilligers toe om de opstand te steunen. De burgerwacht verloor haar controle op de gebeurtenissen. daarom bezette het Nederlandse leger, onder leiding van Willems tweede zoon prins Frederik, op 23 september Brussel. Dit veroorzaakte een verzoening tussen alle strekkingen en alle vrijwilligers keerden zich gezamelijk tegen de Nederlandse troepen. De leiding van de burgerwacht en enkele revolutionairen vormden een comité, dat erin slaagde de acties van de vrijwilligers te coördineren. In de nacht van 26 op 27 september 1830 blies het Nederlandse leger de aftocht. Het voorlopig comité vormde zich om tot Voorlopig Bewind. Op 4 oktober 1830 verklaarde het, dat de Belgische provincies vanaf dat moment een eigen staat vormden. Het benoemde een commissie voor de opstelling van een nieuwe grondwet. Op 10 oktober schreef het verkiezingen uit voor een Nationaal Congres. Het Congres werd verkozen via rechtstreekse verkiezing, maar door een cijnskiesstelsel waren slechts 45.000 Belgische mannen kiesgerechtigd. De verkiezing vond plaats op 3 november, slechts 30.000 kiezers kwamen opdagen. Het Congres kwam voor het eerst bijeen op 10 november. Het bestond uit 200 leden, vooral leden uit de burgerij. Tot op dat moment had het Voorlopig Bewind alle macht in handen. Het regeerde via decreten. Het kondigde enkele vrijheden af, zoals de vrijheid van vereniging, pers, godsdienst en onderwijs. Het Nationaal Congres had als eerste opdracht het opstellen en goedkeuren van een grondwet. De nieuwe constitutie werd aangenomen op 7 februari 1831. Er werd die dag ook een regent benoemd. Het Voorlopig Bewind, dat tot op dat moment de uitvoerende macht had behouden, werd ontbonden. Het Nationaal Congres bleef als wetgevend orgaan voortbestaan tot de verkiezing van het eerste parlement op 8 september 1831.

De grondwet van 1815

Willem I was doordrongen van de staatsopvattingen van zijn medevorsten in de Duitse Bond en in het bijzonder van zijn Pruisische verwanten. Zijn moeder Wilhelmina, die tot haar dood in 1820 een grote invloed op hem had, was de zuster van de Pruisische koning Frederik Willem II. Hijzelf was grotendeels opgevoed door een Pruisisch militair, baron De Stamford. Zijn bestuurservaring deed hij op als een autoritaire vorst van het Duitse Fulda (1802-1806) en als Oost-Pruisisch grootgrondbezitter. Als koning gedroeg Willem I zich daarom als een (laat) verlicht despoot. De zeer conservatieve grondwet, die hij in 1815 aan het Zuiden voorstelde, werd door een college van 1603 Belgische notabelen verworpen. De koning paste echter de zogeheten "Arithmétique hollandaise" of Hollandse rekenkunde toe: hij verkreeg toch een meerderheid voor zijn grondwet door de stemmen van de afwezigen en diegenen die om godsdienstige redenen hadden tegengestemd toch bij de voorstemmers te rekenen. Zo kreeg het Zuiden die grondwet opgelegd. Tegen deze grondwet kwam verzet van de 'Belgen', vooral van de liberalen (waaronder vele diepgelovigen) en wel omdat: aan het principe van de scheiding der machten geenszins voldaan was; de koning en zijn ministers hadden zowel de wetgevende als uitvoerende macht de ministers niet verantwoordelijk waren tegenover de Staten-Generaal (het parlement) maar wel tegenover de koning. Ze werden immers benoemd door de koning en waren niet meer dan zijn werktuigen, die slechts met hem konden overleggen op zijn verzoek. de koning zeer uitgebreide voorrechten bezat, zoals buitenlandse zaken en de munt het parlement geen wetgevende macht had en niet eens over de begroting mocht stemmen het parlement zeer conservatief was samengesteld; de leden van de Eerste Kamer werden immers, naar Brits voorbeeld, door de koning zelf voor het leven benoemd. Ze hadden de bevoegdheid wetten tegen te houden. Die Eerste Kamer kwam er in hoofdzaak omdat de Belgen hun eigen adel in de Staten-Generaal wilden (terwijl Nederland slechts weinig edellieden had). de leden van de Tweede Kamer bestonden uit 55 Nederlanders en 55 Belgen, hoewel de Belgen met 3,4 miljoen een groter aandeel hadden in de bevolking dan de 2 miljoen Nederlanders. De leden werden aangeduid door de verkozenen van de 17 Provinciale Staten, die zelf gekozen werden via een getrapt cijnkiesstelsel. Hierdoor vertegenwoordigen de leden van de tweede kamer minder dan vier procent van de bevolking. de grondwet De door het Voorlopig Bewind aangestelde commissie had een project voorbereid, waarover in het Nationaal Congres vanaf 25 november 1830 werd gedebatteerd. Op 7 februari 1831 was het Nationaal Congres klaar met de bespreking en keurde het de Belgische grondwet goed. De Belgische grondwet was een evenwichtige synthese van de Franse grondwetten van 1791, 1814 en 1830, van de Nederlandse grondwet van 1814 en van het Engels staatsrecht. Het werd echter geen amalgaam, maar juist een origineel werkstuk. De voornaamste elementen zijn nog steeds van kracht. België werd een parlementaire monarchie. Het hoofdprincipe van de grondwet was de scheiding der machten. Deze drie machten waren: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. De wetgevende macht werd toegekend aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, die de wetten goedkeurden en aan de Koning, die ze moest afkondigen en bekrachtigen. De volksvertegenwoordigers en senatoren werden gekozen via een cijnskiesstelsel. Dit wil zeggen, dat men een zeker bedrag aan belastingen moest betalen om te mogen kiezen. Alhoewel zij dus gekozen werden door een zeer beperkt aantal kiezers, werden zij beschouwd als de verpersoonlijking van de wil van het volk. De wetgever werd dan ook het hoogste machtsorgaan in België. Om verkiesbaar te zijn voor de Senaat moest men een nog veel groter bedrag betalen en minstens 40 jaar oud zijn. Zij werd opgericht om eventuele onbezonnen beslissingen van de Kamer te kunnen tegenhouden. De uitvoerende macht werd gegeven aan de Koning en zijn ministers. De verantwoordelijkheid voor het regeringsbeleid kwam echter bij de ministers te liggen. Er werd beslist, dat geen enkele door de koning ondertekend akte rechtsgeldig was zonder dat zij door een minister was ondertekend. De ministers van hun kant moesten verantwoording afleggen tegenover het parlement (Kamer en Senaat). De uitoefening van de rechterlijke macht werd toegekend aan de rechtbanken. Er werd vastgelegd, dat de zittingen in principe openbaar moesten zijn. De rechters konden alleen uit hun ambt worden ontzet door een vonnis. Voorts werd er een jury ingesteld voor misdaden, pers- en politieke misdrijven. Essentieel waren ook de rechten en vrijheden, waarvan elke Belgische onderdaan kon genieten. Alle Belgen waren gelijk voor de wet. De burger kon op geen enkele manier van zijn vrijheid worden beroofd, tenzij op bevel van de rechter. Het eigendomsrecht en het briefgeheim werden onschendbaar. Het werd éénieder vrij op elk gebied zijn mening te uiten en de religie te belijden, die hij wenste. De vrijheid van onderwijs en drukpers werden gegarandeerd. Ten slotte werd in de grondwet ingeschreven, dat iedereen vrij mocht vergaderen en een vereniging oprichten.

Godsdienstpolitiek

De Noord-Nederlandse conservatieven hadden er steeds voor geijverd dat alleen aanhangers van de vroegere (protestantse) staatskerk in de regering werden opgenomen, terwijl de Zuid-Nederlandse conservatieven ijverden voor het herstel van het rooms-katholicisme als staatsgodsdienst in België. Het toelaten van twee staatsgodsdiensten over het hele koninkrijk werd daarom door geen van beide aanvaard. Maar nog tot 1821 bleef de regering zelf gebruikmaken van het verzet van de rooms-katholieke geestelijkheid om bij de benoeming van ambtenaren te zorgen voor het behoud van het Hollandsenprotestantse karakter van de staat. Willem I zelf was een aanhanger van de Duits-Lutherse traditie van het Staatskirchentum, waarin de vorst het hoofd van de kerken was. Zo trachtte hij de katholieke Kerk los te weken van het gezag van Rome (o.m. door zelf bisschoppen te benoemen) en lokte hij een ware schoolstrijd uit toen hij in 1825 het vrije (katholieke) middelbare onderwijs afschafte. Aan de andere kant erkende hij dat zijn nieuwe land een overwegend katholieke natie was (3,8 miljoen katholieken tegenover slechts 1,2 miljoen protestanten) en trof hij voorbereidingen om een katholieke koning mogelijk te maken (cfr. supra). Om de toekomstige priesters naar zijn hand te zetten en om ze een behoorlijke opleiding te geven, verplichtte hij de seminaristen eerst twee jaar lang les te volgen aan het Filosofische College te Leuven. Zijn weinig tactvolle ambtenaren kozen daarvoor het gebouw dat Jozef II voor een centraal seminarie had gebruikt.

Katholieken

De liberalen waren aanvankelijk antiklerikaal. Vanaf het eind van de jaren '20 besteedde een groepje jonge liberalen meer aandacht aan een nieuwe staatsorde dan aan hun antiklerikalisme. Deze jongeren hadden de bevoorrechte positie van de Kerk vóór de Franse revolutie niet meer gekend. Zij stonden ook onder sterke invloed van de Franse liberalen, die samen met de Kerk, actie voerden tegen hun absolutistische vorst Karel X. In het kader van de vrijheid van denken werd eveneens de vrijheid van geloof en dus ook het katholieke geloof aanvaard. Deze jonge liberalen, onder wie de Bruggeling Louis de Potter, de Luikenaars Charles Rogier (van Franse origine) en Joseph lebeau en de Luxemburger Jean-Baptiste Nothomb stonden onder invloed van de Zwitsers-Franse filosoof Benjamin Constant. De katholieken, misnoegd over Willems schoolpolitiek, kwamen in dezelfde periode onder invloed van de geschriften van de Franse priester Felicete Robert de laminnais, die het liberale katholicisme introduceerde. Hij stelde een liberale staat voor met een sterke scheiding van kerk en staat. Volledige vrijheid kon de Kerk, net zoals de economie, alleen maar ten goede komen. In december 1825 deed de Luikse katholieke politicus baron de Gerlache in de Tweede Kamer een eerste oproep tot de liberalen voor een unie van de opposities. Hij koppelde de vrijheid van onderwijs, die de Kerk eiste, aan de grondwettelijke vrijheden van godsdienst en drukpers en riep de liberalen op om de vrijheid op al die terreinen te verdedigen. Vanaf 1828, jaar van de gemeenschappelijke publicatie van de grieven tegen Willem I, werd er gezamenlijk een hevige polemiek gevoerd in de kranten. Door een aantal toegevingen op het gebied van taalgebruik en schoolbeleid weekte Willem I de katholieken echter los uit de oppositie. Toch wou de koning niet horen van een parlementair stelsel met ministeriële verantwoordelijkheid en nog minder van een bestuurlijke scheiding tussen Noord en Zuid onder éénzelfde kroon. Vier vooraanstaande Zuid-Nederlandse journalisten (onder wie Louis De Potter) werden naar Frankrijk verbannen. Het regime van Willem I werd nu steeds openlijker autoritair, naar Pruisisch model. De koning verklaarde dat zijn soevereiniteit in de tijd voorafging aan de grondwet en dus niet door haar beperkt werd. In mei 1829, in volle politieke crisis, benoemde hij zijn zoon, de Prins van Oranje (de latere koning Willem II), tot voorzitter van de ministerraad en vicepresident van de Raad van State, om duidelijk te maken dat hij geen ministeriële verantwoordelijkheid voor het parlement zou toestaan. Kritiek op het staatsbestel of op de regeringsdaden betekende dus een aanval op de dynastie. In december 1829 werd een koninklijke boodschap verspreid, waarmee alle ambtenaren en magistraten hun instemming moesten betuigen op straf van onmiddellijk ontslag. De radicalisering van de "Belgische" oppositie veroorzaakte ook het afhaken van de Noord-Nederlandse liberale oppositie en een opnieuw versterken van de antidemocratische reflex. Volkssoevereiniteit in een unitair Koninkrijk der Nederlanden zou immers een overwicht met zich meebrengen van de 62% Belgen en van de nog talrijker katholieken. Dan zou ook het overwicht van overheidsambten in het bestuur, het leger en de diplomatie voor het Noorden moeten worden teruggeschroefd. Daarom vormden de noordelijke leden van de Tweede Kamer een blok rond de regering en de Oranjedynastie. In Nederland zou tot de grondwet van 1848 de koninklijke macht onaangetast blijven. Pas in dat jaar gaf koning Willem II, geschrokken van de omwentelingen elders in Europa, toe aan de roep naar ministeriële verantwoordelijkheid van de liberalen. Het Monsterverbond was voornamelijk het werk geweest van Luikse politici (onder sterke Franse invloed). Dit was ook niet verwonderlijk. Luik had historisch nooit deel uitgemaakt van de Zuidelijke Nederlanden. Historisch was het altijd een erg autonome staat binnen het Duitse Rijk geweest. Het was pas onder de Franse bezetting, van 1795 tot 1815, dat Luik met de naburige provincies verenigd werd.

Opstand

Verschillende externe factoren beïnvloedden de revolutionaire geest. De Julirevolutie die op 27 juli 1830 te Parijs uitbrak tegen koning Karel X, bracht in amper drie dagen de burgerkoning Lodewijk Filips aan de macht in een nieuw geconstrueerd grondwettelijk koninkrijk. De koning werd een "roi des Français par la volonté nationale". Deze liberaal geïnspireerde revolutie, bevrucht door de Verlichting, verhoogde de oproerige stemming in België. Sommigen hoopten in nood op militaire hulp van Frankrijk te kunnen rekenen. Anderen zagen meer in hervormingen binnen de verenigde Nederlanden, getuige daarvan de twaalf w's die in het straatbeeld verschenen: Wij willen Willem weg, wilde Willem wijzer worden, wij wilden Willem weer.

Taalpolitiek

Ook met zijn taalpolitiek joeg Willem velen tegen zich in het harnas. Als hij aanvankelijk al steun in het Zuiden had, kwam dat eerder uit de op economische ontwikkeling georiënteerde Franstalige, gematigd liberale hoek. Het katholieke Vlaanderen en vooral de geestelijkheid bezagen hem met grote argwaan. Hoogstens in en rond Antwerpen was er enige steun omdat door de vereniging de Schelde weer opengesteld was. De verfranste ambtenarij en burgerij reageerden echter scherp tegen de verplichte vernederlandsing van het leger, het bestuur en het onderwijs in Vlaanderen en later ook in de arrondissementen van Brussel en Leuven. In het leger werd het Nederlands als officiële taal veralgemeend. Ook werden tot 1900 in de Zuidelijke Nederlanden verschillende andere talen en dialecten gesproken.

Wapenstilstand en congres

Vanaf november consolideren zich de militaire posities en zijn er pogingen om tot een wapenstilstand te komen. Op 3 november waren er in het Zuiden al overal verkiezingen voor een Nationaal Congres, dat op 10 november voor het eerst bijeenkomt en de onafhankelijkheidsverklaring bevestigt "met uitzondering van de relaties van Luxemburg met de Duitse Bond". Op 22 november kiest het Congres voor de monarchie als staatsvorm en discussieert nog of dat al dan niet een lid van het huis van Oranje mag zijn. Na de beschieting van de stad Antwerpen vanuit de citadel (door de Nederlandse generaal Chassé), die een gevolg was van een schending van het staakt-het-vuren door de revolutionairen, besluiten de afgevaardigden de Oranjes uit te sluiten van de troon. Baron Surlet de kosjier, de voorzitter van het Nationaal Congres, onder wiens leiding de Belgische grondwet was opgesteld, werd door het Congres op 25 Februari 1831 aangesteld als regent, tot 21 juli 1831.

Zuidelijke grieven

Op verschillende vlakken werden de Zuid-Nederlandse gewesten achtergesteld: Ondanks het feit dat het Zuiden 3,5 miljoen (62%) inwoners had en het Noorden slechts 2 miljoen, kregen de Belgen slechts 50% van de zetels in het parlement. Het Noorden, vooral de provincies Zuid- en Noord-Holland, betaalde wel meer belastingen, meer dan 50%. De zeer ongelijke openbare schuld van de vroegere staten (voor het Noorden 1,25 miljard, voor het Zuiden slechts 100 miljoen florijnen) werd samengeteld en nu gelijkmatig over beide landsgedeelten verdeeld. De meeste staatsinstellingen waren in het Noorden gevestigd, terwijl de staatsambten ongelijk verdeeld waren: slechts één minister op vier was een Zuid-Nederlander. Dit was evenwel te wijten aan de opstelling van de katholieke bisschoppen die hun gelovigen op straffe van excommunicatie verboden hadden om gelijk welke overheidsbetrekking aan te nemen. Deze richtlijn dateerde reeds van 1815 en werd uitgevaardigd door Maurice de Broglie, de Franse edelman die bisschop van Gent was. Hij haatte de Oranjes zozeer dat hij in 1817, toen de prinses van Oranje zwanger was, in het publiek haar ongeboren kind vervloekte. Hierdoor kreeg het nieuwe bewind nooit de kans om zijn godsdienstige tolerantie ten opzichte van de katholieken aan te tonen (Willem I wilde nochtans de Grondwet aanpassen zodat zijn opvolger katholiek kon zijn). Het contigent, opgelegd aan de Zuidelijke Nederlanden, bij de rekrutering van dienstplichtigen voor het leger, was onevenredig groot. Het Belgische aandeel in het officierenkorps was echter beperkt: slechts één officier op zes was een Zuid-Nederlander en dan nog vooral in de lagere rangen en bij de infanterie en de cavalerie. Het aantal Belgische officieren was echter minimaal bij de artillerie en de genie, waarvoor een gespecialiseerde opleiding nodig was. Aldus werd een meerderheid van de Belgische soldaten bevolen door officieren uit het Noorden. Het niet invoeren van de persvrijheid en van de vrijheid van vereniging (handhaven van de wet le Chapelier) werd door de Zuid-Nederlandse intellectuelen als een bijkomend middel tot controle uit het Noorden ervaren.

© 2006-2024 Jouwpagina.nl | Pagina maken | Algemene voorwaarden | Contact